Veel scholen, goede doelen en zorginstellingen hebben de rechtsvorm van een stichting. De rechtspositie van bestuurders van stichtingen wijkt af van die van statutair bestuurders van vennootschappen. Voor deze laatste groep geldt dat een vennootschappelijk ontslag ook tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidt. Dit is dus, tot op heden, anders voor bestuurders van stichtingen. Om na een formeel ontslag als bestuurder van een stichting óók een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst, is in beginsel een gang naar de rechter of het UWV nodig. Per 1 juli a.s. verandert dit door de inwerkingtreding van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).
Huidige positie van de stichtingsbestuurder
Stichtingsbestuurders hebben een dubbele rechtsbetrekking met de stichting:
- een rechtspersonenrechtelijke relatie, uit hoofde van de benoeming als bestuurder; en
- een arbeidsrechtelijke relatie, op grond waarvan de werkzaamheden worden verricht.
Bestuurders van stichtingen hebben momenteel nog dezelfde arbeidsrechtelijke bescherming als ‘gewone’ werknemers. Dat betekent dat de Raad van Toezicht het UWV om toestemming kan vragen de arbeidsovereenkomst op te zeggen of de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Er is dus sprake van een preventieve ontslagtoets waarbij in beginsel alleen via een gang naar UWV of rechter tot ontslag kan worden overgegaan.
De ontslagbescherming van een bestuurder van een stichting is dus nog wezenlijk anders geregeld dan die van (bijvoorbeeld) een bestuurder van een B.V. Op grond van de zogenaamde 15 april-arresten ( HR 15 april 2005, ECLI:NL:2005:AS2030 en ECLI:NL:HR:2005:AS2713) leidt een vennootschapsrechtelijk ontslag automatisch ook tot een beëindiging van de arbeidsrelatie van de betreffende bestuurder. Alleen in geval van ziekte of een gemaakte afwijkende afspraak is dat anders. Om tot ontslag van een statutair bestuurder van een B.V. te komen is dus geen ontslagvergunning van het UWV of een ontbinding door de rechter nodig. Een bestuurder van een B.V. kan ook geen herstel van de arbeidsovereenkomst vorderen.
Wat verandert er per 1 juli 2021 voor stichtingbestuurders?
Bij veel stichtingen bestaat er een Raad van Toezicht, die – op grond van statuten – bevoegd is de bestuurder te benoemen en te ontslaan. Per 1 juli 2021 wijzigt het navolgende, zoals opgenomen wordt in het nieuwe artikel 2:298a BW:
- Geen preventieve ontslagtoets meer
De positie van bestuurders van stichtingen zal gelijkgesteld worden met de positie van bestuurders van een N.V. of een B.V. Dat betekent dat vanaf 1 juli 2021 de Raad van Toezicht van een Stichting de arbeidsovereenkomst van een bestuurder van een stichting kan opzeggen zonder voorafgaand toestemming aan het UWV te vragen of zonder een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen. Let wel: voor het ontslag blijft natuurlijk wel een voldragen ontslaggrond vereist. Er moet dus een gerechtvaardigde grond voor beëindiging zijn. Daarnaast moet de bestuurder vóórafgaand aan het ontslag worden gehoord door de Raad van Toezicht (hoor en wederhoor). - Geen herstel dienstverband mogelijk; wel eventueel een billijke vergoeding
Is er geen voldragen ontslaggrond dan kan de stichtingsbestuurder een gerechtelijke procedure starten en de rechter achteraf vragen het ontslag te toetsen en een billijke vergoeding verzoeken. De rechter kan de arbeidsovereenkomst dan niet herstellen maar wel een billijke vergoeding toekennen. De arbeidsovereenkomst blijft dus geëindigd. Met deze wijzigingen wordt de positie van stichtingsbestuurders in lijn gebracht met de regels die al gelden voor bestuurders van andere rechtspersonen, zoals de B.V. - Geen bedenktermijn bij een vaststellingsovereenkomst
Indien de Raad van Toezicht met de stichtingbestuurder een zogenaamde vaststellingsovereenkomst sluit, waarbij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, dan is er geen bedenktermijn – de termijn van 14 dagen waarbinnen kan worden teruggekomen op een vaststellingsovereenkomst – niet meer van toepassing is.
Wijzigingen voor stichtingen zonder een Raad van Toezicht
Ook in het geval er geen Raad van Toezicht is benoemd, worden de mogelijkheden voor een ontslag van een stichtingbestuurder door de WBTR verruimd.
Als er geen Raad van Toezicht is benoemd zal het bestuur van de stichting meestal het enige orgaan van de stichting zijn. De wet kent, onder meer voor die situatie, een bijzondere ontslagregeling; op grond van artikel 2:298 BW kan een stichtingsbestuurder op verzoek van het Openbaar Ministerie of van een belanghebbende dan worden ontslagen indien de bestuurder:
- handelt in strijd met de wet of de statuten of
- zich schuldig maakt aan wanbeheer.
In de rechtspraak worden deze ontslaggronden echter beperkt uitgelegd. Ontslag kan om die redenen pas plaatsvinden als er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de onrechtmatigheid van het handelen of wanneer sprake is van financieel wanbeheer (zie onder meer Hoge Raad 3 januari 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD4123).
De praktijk wijst uit dat de ontslaggronden van artikel 2:298 BW in bepaalde gevallen onvoldoende of niet toereikend zijn voor het realiseren van een ontslag van een bestuurder. Dit wordt onwenselijk bevonden, ook omdat de continuïteit van de stichting daardoor in gevaar kan komen. Het zou zelfs kunnen betekenen voor stichtingen, die actief zijn in (semi)publieke sectoren, dat de uitvoering van diensten of taken van publiek belang in gedrang komen. Vandaar dat de WBTR ook op dit punt wordt gewijzigd.
Vanaf 1 juli 2021 heeft de rechter op grond van artikel 2:298 BW dan ook meer beoordelingsvrijheid om een bestuurder van een stichting te ontslaan als het OM of een belanghebbende daar om verzoekt. Er moet dan sprake zijn van:
- verwaarlozing van zijn/haar taak;
- andere gewichtige redenen;
- ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap in redelijkheid niet geduld kan worden; en
- het niet of niet behoorlijk voldoen aan een bevel van de voorzieningenrechter op grond van artikel 2:297 BW (inlichtingen verstrekken aan het OM).
Wijzigingen voor toezichthoudende organen van een stichting
De WBTR voorziet per 1 juli 2021 ook in de mogelijkheid van schorsing en ontslag van de Raad van Commissarissen of van een ander toezichthoudend orgaan van de stichting. Daarmee wordt een hiaat in de wet opgelost.
Resumé
De WBTR heeft tot doel de bijzondere positie van de stichtingsbestuurder, en meer specifiek de ruimere ontslagbescherming in vergelijking met bestuurders van andere rechtspersonen, af te schaffen. Vanuit arbeidsrechtelijk perspectief komt er dan ook eindelijk een juridisch kader dat voor alle bestuurders – in geval van een ontslag – gelijk is. Wilt u meer weten over dit onderwerp neem dan gerust met ons contact op.