Wanneer werkgever en werknemer samen een bonusregeling afspreken kan er tijdens (of na) het dienstverband onduidelijkheid ontstaan over de uitleg daarvan. Het is daarom zaak een regeling vooraf zo duidelijk mogelijk vast te leggen en zo helder mogelijk te formuleren. De kantonrechter Maastricht oordeelde recent over de uitleg van een regeling niet-ziek bonus. Met een dergelijke regeling probeert een werkgever te stimuleren dat werknemers zich niet (onnodig) ziek melden. De toelaatbaarheid van een dergelijke regeling is twijfelachtig, gezien de bestaande gelijke behandelingswetgeving. De kantonrechter Maastricht laat zich daar echter niet over uit nu de vorderingen van de werknemer in kwestie daar niet op zagen.
Feiten
Werknemer werkte sinds 1 december 1997 als jurist bij de werkgever. De arbeidsovereenkomst eindigde vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 1 augustus 2016. Sinds 15 augustus 2004 gold binnen de onderneming van de werkgever de Regeling niet-ziek bonus. Deze regeling bepaalde dat bij geen ziekteverzuim men € 500,- bruto zou ontvangen na afloop van het betreffende kalenderjaar. De inhoud van de regeling werd in een e-mail in 2005 nogmaals aan alle werknemers bevestigd.
Werknemer werkte drie dagen per week. In 2005 was hij niet ziek geweest en in januari 2006 ontving hij krachtens de regeling niet-ziek bonus € 300,- bruto. Werknemer meende aanspraak te hebben op de volledige € 500,- bruto en stelde daar een vraag over. De werkgever liet weten dat de regeling gold naar rato van de arbeidsduur. Ook in de daaropvolgende jaren ontving werknemer steeds € 300,- bruto, voor elk jaar waarin hij niet ziek was geweest. In 2016 is de niet-ziek bonus besproken in de algemene vergadering van medewerkers. In de notulen is te lezen: “(..) In aanvulling daarop is er jaarlijks een bonusregeling aangeboden: te weten € 500,- bruto (naar rato van arbeidsuren) indien men in het aflopende kalenderjaar niet ziek is geweest.”. Deze geciteerde uitleg van de regeling zorgde niet voor opmerkingen van de werknemers.
Begin augustus 2016 verzoekt werknemer de werkgever om hem het achterstallige deel van de niet-ziek bonus uit te betalen. Hij doelt daarbij op het verschil tussen de door hem ontvangen € 300,- en de € 500,- bruto per jaar waarin hij niet ziek is geweest. Hij maakt aldus aanspraak op de volledige niet-ziek bonus. De werkgever blijft bij zijn standpunt, dat de regeling pro rata is bedoeld. Subsidiair vordert werknemer over 2016 het volledige bedrag van € 300,- bruto te betalen, nu de werkgever hem dit bedrag pro rata heeft betaald, namelijk enkel voor de maanden waarin hij in 2016 in dienst is geweest.
Kantonrechter Maastricht
De kantonrechter oordeelt dat de bedoelingen van de werkgever bij de regeling niet-ziek bonus niet zonder meer blijken uit de tekst van de regeling. In de regeling zelf is namelijk niet opgenomen dat het bedrag van € 500,- bruto voor alle werknemers geldt, ongeacht de omvang van de arbeid. Evenmin is in de regeling opgenomen dat de hoogte van de bonus afhankelijk is van de arbeidsduur. De partijbedoelingen moeten daarom worden afgeleid uit hetgeen partijen gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst dienaangaande hebben gezegd of hebben nagelaten te zeggen en wat de een aan de uitlatingen of het stilzwijgen van de ander mocht ontlenen, en hoe zij zich verder bij de toepassing van de regeling hebben gedragen. De werknemer heeft steeds € 300,- bruto ontvangen, terwijl hij meende recht op € 500,- bruto te hebben. Hij heeft daar echter maar een keer (in 2006) een vraag over gesteld aan de werkgever. Daarna is hij er niet meer op teruggekomen, ook niet na de vergadering in 2016. In deze vergadering heeft de werkgever duidelijk zijn uitleg van de regeling gegeven. De werkgever mocht er – mede op grond van het stilzwijgen van werknemer – dan ook op vertrouwen dat hij de door hem gebezigde uitleg onderschreef. Of een werknemer, wiens arbeidsovereenkomst in de loop van een kalenderjaar eindigt, geen aanspraak op de volledige bonus heeft blijkt vervolgens ook niet uit de tekst van de regeling. Een redelijke uitleg luidt dat er geen grond is om een werknemer een deel van de beloning te onthouden wanneer diens arbeidsovereenkomst in de loop van een kalenderjaar eindigt. Over 2016 wordt aan de werknemer dan ook 7/12 x € 300,- bruto = € 175,- bruto toegewezen.
Opmerking achteraf
De uitspraak had, gezien de motivering van de kantonrechter in kwestie, net zo goed in het voordeel van de werknemer kunnen uitvallen. Immers: met de zinsnede ‘naar rato van arbeidsuren’ kan de werkgever net zo goed bedoeld hebben: naar rato van het aantal gewerkte uren in een bepaald jaar. Het logische gevolg is wat mij betreft dan tevens dat er geen bonus wordt ontvangen over de maanden dat een werknemer niet in dienst is geweest, temeer gezien de met de regeling beoogde prikkel. Kortom: duidelijkheid vooraf voorkomt een hoop juridisch getouwtrek achteraf.